Beschrijving van de attractie
De katholieke kathedraalbasiliek in Nice is gewijd aan de onbekende Russische toerist Saint Reparate. Maar voor de lokale bevolking is dit "hun eigen" heilige - zij is de patrones van Nice.
Reparata, een vijftienjarige inwoner van het Palestijnse Caesarea, leed voor Christus in 250: haar hoofd werd afgehakt. Ze zeggen dat het lichaam van de martelaar in een boot werd geplaatst, die de engelen naar de kusten van Nice brachten (dit is een van de versies van de oorsprong van de naam "Bay of Angels").
De kathedraal van St. Reparata staat op een klein plein tussen de smalle straatjes van de oude stad. De eerste kerk op deze plaats verscheen in de XIII eeuw. Lange tijd bevond de kathedraal van Nice zich op de Burchtheuvel, maar in de eerste helft van de 16e eeuw werd besloten dat de bisschopszetel eronder zou komen en de parochiekerk van St. Reparata een kathedraal werd.
Na verloop van tijd hield het kleine gebouw op om gelovigen te huisvesten en in 1649 begon de architect Jean-André Hubert met de wederopbouw van de tempel. De bouw vorderde langzaam - soms was er geld, dan was er niet genoeg van. Het jaar 1658 werd verduisterd door een verschrikkelijk incident - het gewelf van het schip stortte in, het puin verwondde de bisschop, die een paar uur later stierf. Pas vijf jaar later werd het werk hervat. Ten slotte werd in 1699 een nieuwe barokke kathedraal ingewijd, met een koepel bedekt met gekleurde geglazuurde tegels in de Genuese geest.
Dit was echter niet de laatste herstructurering: tussen 1731 en 1757 werd een charmante klokkentoren toegevoegd en in 1825-1830 werd de toch al elegante gevel versierd met vier heiligenbeelden en een beeld van de knielende heilige Reparata direct boven de ingang.
De gevel van de kathedraal is onlangs gerestaureerd. Er wordt verder gewerkt aan de restauratie van het luxueuze interieur, ontworpen in dezelfde prachtige barokstijl (rijk decor, Korinthische zuilen, vergulding, fresco's). De tien kapellen van de kathedraal hebben een interessante geschiedenis: ze behoorden ooit toe aan particulieren die ze versierden, bewaarden en hiervoor familieleden begroeven. Deze praktijk stopte in de 18e eeuw, toen de koning van het Sardijnse koninkrijk, Victor Amadeus III, het begraven in kerken verbood.